Hoe fondsen hun geld doneren
Vermogensfondsen hebben de luxe om meer vanuit vertrouwen te werken
artikel van Sanne ten Bokkel Huinink
In een samenleving die steeds meer gebukt gaat onder regeldruk, staat niets vermogensfondsen in de weg om hieruit los te breken en meer te gaan helpen vanuit vertrouwen. We kunnen het aanvragers zoveel makkelijker maken als we ons minder blind staren op complexe aanvraag- en verantwoordingsprocedures en we soepeler omgaan met bijvoorbeeld meerjarendonaties en exploitatiesteun.
Regeldruk en wantrouwen. In de pers kom je deze twee termen al jaren tegen. “Deze gekmakende bureaucratie moet stoppen," was vorige maand te horen in het RTL Nieuws over de stapels formulieren die mantelzorgers moeten invullen om te bewijzen dat ze echt voor hun naasten zorgen. “Na de verkiezingen verwachten ondernemers nog meer eisen en regels”, kopten meerdere kranten de afgelopen weken. En de nationale ombudsman, Reinier van Zutphen, stelde afgelopen 5 oktober in zijn verhoor door de parlementaire enquêtecommissie Fraudebeleid en Dienstverlening dat het aangeboren wantrouwen naar de burger bij de overheid nu echt moet verdwijnen. “Een klein foutje maakt nog geen fraudeur.” Ruim vijftien jaar werk ik nu voor vermogensfondsen. Het is een heel andere wereld dan die van de zorg, het MKB en de Belastingdienst. Vermogensfondsen hebben niets te maken met de overheid en met publieke middelen. Er rollen geen koppen van wethouders als bedragen niet tot op de cent verantwoord kunnen worden.
Vermogensfondsen staan op zichzelf, met hun eigen doelstellingen, hun eigen regels en hun eigen geld. Mensen die donaties aanvragen bij vermogensfondsen hebben nergens recht op en kunnen dus ook geen bezwaren indienen wanneer ze een afwijzing ontvangen. Alles draait om het deskundig en zorgvuldig toetsen van aanvragen aan het eigen donatiebeleid. Is de aanvrager aan het juiste adres en past het project bij wat het fonds belangrijk vindt? Dan geeft het fonds geld om dat project uit te kunnen voeren. Zo simpel is het. Vermogensfondsen kunnen zich een vrijheid permitteren waar de overheid jaloers op zal zijn. Door hoepels springen Zo simpel is het, maar zo simpel blijkt het tóch niet te zijn. Want uit de vele gesprekken die ik voer blijkt dat ook veel fondsaanvragers verstrikt raken in een woud van ingewikkelde en sterk van elkaar verschillende aanvraag- en verantwoordingsprocedures. Vermogensfondsen vragen veel van aanvragers – en vragen ze niet veel, dan vragen ze op z’n minst iets wat een ander fonds níet vraagt en ook dat is frustrerend en verwarrend. Al vijftien jaar hoor ik dezelfde verhalen van aanvragers, die daar overigens zelden mee te koop lopen omdat de meesten van hen bescheiden en oprecht dankbaar zijn. Zelfs wanneer ze aangeven dat ze enorm veel tijd bezig zijn met fondsenwerving, praten ze daar vaak snel overheen: “Maar we mogen zeker niet zeuren, want we zijn heel blij met het geld”. Het is een houding die de fondsenwereld zelf lijkt aan te moedigen wanneer wordt gezegd dat aanvragers “best door wat hoepels mogen springen”. Maar waarom toch die hoepels? Waarom maken we het aanvragers niet makkelijker? Als ik om me heen kijk zijn er volgens mij twee antwoorden op diezelfde vraag. Zorgvuldigheid leidt tot bureaucratie Het eerste antwoord is: omdat fondsen het diepgewortelde gevoel hebben dat ze alles heel zorgvuldig en netjes moeten doen. Die instelling valt natuurlijk te prijzen. Of het nu gaat om een familiekapitaal of om een bedrijfsvermogen; als vermogensfonds draag je de verantwoordelijkheid voor veel geld en het is logisch dat je daar niet lichtzinnig mee wilt omspringen. Wat er in mijn ogen echter misgaat, is dat veel fondsen die zorgvuldigheid koppelen aan bureaucratie, aan de overtuiging dat je het alleen netjes en goed doet wanneer je alles dichttimmert met ingewikkelde aanvraagformulieren, uitgebreide financiële verslagen en andere eisen. Met het versoepelen van regels lijkt het wantrouwen te groeien. “We moeten geen geld over de balk smijten”, klinkt het dan. Maar daar kan toch nooit sprake van zijn als het geld gaat naar projecten van organisaties die jouw fonds een warm hart toedraagt? Natuurlijk blijf je aanvragen zorgvuldig toetsen aan je donatiebeleid. En natuurlijk brengt dat ook altijd een aantal formaliteiten met zich mee. Zo is het evident dat organisaties voldoen aan de gevraagde wettelijke eisen. Maar tegelijkertijd kun je zoveel onnodige en tijdrovende procedureballast afwerpen. Het enige wat een soepelere aanpak extra van je vraagt, is vertrouwen in de aanvrager. Ik heb na al die jaren ervaring in de fondsenwereld geen enkele reden om daaraan te twijfelen. Grote broek Het tweede antwoord op de vraag waarom we het aanvragers niet makkelijker maken, is een gevoeliger punt dat we volgens mij niet kunnen negeren: omdat vermogensfondsen zichzelf te belangrijk vinden. In de filantropie kunnen we een hele grote broek aantrekken, waarbij wij wel eens even de wereld zullen verbeteren en vertellen hoe het allemaal moet. Maar zijn het niet de aanvragers die met de mooie plannen komen, die weten wat er speelt en die als geen ander aanvoelen wat er in hun vakgebied nodig is? Komt het er niet op neer dat wij als vermogensfondsen alleen maar het geld hebben waarmee die mooie plannen uitgevoerd kunnen worden? Het zou ons sieren als we ons een stuk bescheidener en dienstbaarder opstellen. We zijn er om aanvragers met mooie plannen te helpen. Laten we die hulp dan ook zo goed mogelijk faciliteren. Dit doen we in de eerste plaats door naast de aanvrager te staan, door echt een partnership aan te gaan, en niet van bovenaf met die hoepels te blijven zwaaien. Begin eens met het veranderen van één ding per jaar Naast de aanvrager staan en helpen vanuit vertrouwen. Het is allemaal leuk en aardig, maar de vraag is natuurlijk: wat moet er dan concreet anders en hoe pak je dat aan? Graag deel ik zes punten waar we als vermogensfondsen wat mij betreft meteen mee aan de slag kunnen. Tegelijk besef ik dat we realistisch moeten zijn en dat dingen nu eenmaal niet van vandaag op morgen veranderen. Vanuit die gedachte sluit ik me van harte aan bij Ruben van Luijk en Ruud Terhaag die in hun artikel in NRC Handelsblad (‘Kunst gaat niet over invullen formulieren’, 16-10-2023) kunst- en cultuurfondsen oproepen om ”elk jaar te laten zien hoe je procedures simpeler gemaakt hebt”. Ik zou zeggen: laten we als vermogensfondsen – en dan kijk ik ook naar het fonds waarvan ik zelf directeur ben – eens beginnen met één ding per jaar te veranderen en daarover te publiceren, waardoor we ook elkaar weer kunnen inspireren. Dat kan iets zijn uit de punten hieronder, maar uiteraard ook iets heel anders, want er zijn nog allerlei andere onderwerpen – zoals de vindbaarheid van fondsen, de lange behandeltermijnen en omslachtige dekkingsplannen – die ik hier nu niet uitlicht. Met elkaar nadenken over de mogelijkheden en hierover in discussie gaan helpt ook al mee.
1. Helder, toegankelijk en behulpzaam zijn Wanneer een fonds veel aanvragen honoreert, wordt weleens gezegd: “die zijn (te) soepel”. Is dat inderdaad zo, of maakt dat fonds aan de voorkant gewoon heel helder wat het steunt en wordt het merendeel van de niet passende aanvragen er op die manier al uitgefilterd? Het is enorm demotiverend voor een aanvrager om je best te doen op een aanvraag terwijl later blijkt dat het fonds totaal niet op jouw aanvraag zit te wachten. Aanvraagprocedures zijn talig, hier moet je je als fonds altijd bewust van zijn. Ook als je denkt dat je de procedure en alle voorwaarden goed genoeg beschrijft, blijft het de vraag of je daadwerkelijk iedereen bereikt. Is het taalniveau van je teksten niet te ingewikkeld? Bedien je ook niet-Nederlandstaligen? Is het misschien een idee om het papier in bepaalde gevallen zelfs los te laten en bijvoorbeeld te werken met aanvragen in de vorm van pitches? Als we het hebben over toegankelijk zijn, dan gaat het niet alleen over een heldere en aangename aanvraagprocedure, maar ook over de bereikbaarheid en behulpzaamheid van een fonds. Organiseer spreekuren en informatieavonden, zorg dat je telefonisch en per e-mail goed bereikbaar bent en denk met aanvragers mee als zij hulp kunnen gebruiken.
2. Stel alleen de vragen waarvan je de antwoorden nodig hebt Van hele marketingplannen over het bereiken van je doelgroep tot halve essays over hoe je aankijkt tegen een onderwerp als diversiteit. De hoeveelheid informatie die aanvragers moeten invullen op aanvraagformulieren kan absurde vormen aannemen. Daar komen die hoepels weer wanneer een fonds ellenlange vragenformulieren goedpraat met de woorden: “Ze moeten er wel iets voor doen”. Er zijn ook fondsen die zeggen: “We vinden het gewoon interessant om te weten”. In mijn ogen zijn dat allebei geen argumenten, zeker niet wanneer je je realiseert dat aanvragers zich hier echt op stuk bijten. Bedenk je als fonds welke informatie je écht nodig hebt om een plan op waarde te schatten en je zult merken dat je formulier in plaats van steeds langer juist een stuk korter kan zijn.
3. Ga soepel om met organisaties die je goed kent Van sommige organisaties weten fondsen dat die jaar in jaar uit goed werk doen met een concept dat staat als een huis. Toch moeten ze ieder jaar weer diezelfde tijdrovende aanvraagprocedure bij de vaste fondsen doorlopen en zitten ze ieder jaar weer in spanning of ze die donatie krijgen en door mogen met hun project. Waarom gebeurt dat? Ik ben een sterke voorstander van meerjarendonaties voor organisaties met wie je een wederzijdse vertrouwensband hebt opgebouwd. Dat kan heel eenvoudig: kijk in je database welke clubs de afgelopen jaren ieder jaar een donatie hebben gekregen en steun hen vanaf nu met meerjarendonaties voor drie of vijf jaar. Daarmee geef je de organisaties zoveel rust en zekerheid. Wanneer een bekende organisatie naadloos aansluit bij het donatiebeleid van een fonds zou ik zelfs de vraag willen stellen: is projectdonatie passend? Volgens mij kunnen we heel goed een donatie aan de organisatie geven, die vervolgens zelf kan beslissen waar het geld precies heen gaat. Op die manier kan een organisatie sneller schakelen en ook makkelijker nieuwe plannen opzetten waar direct financiering voor is.
4. Doneer het hele bedrag in één keer en vraag geen kleine bedragen terug Donatiebedragen worden bijna nooit in één keer aan de aanvrager uitgekeerd. De meeste fondsen betalen eerst het grootste deel van de donatie, bijvoorbeeld 80 procent, en pas na afloop van het project het resterende bedrag. Er zijn zelfs fondsen die het volledige bedrag pas na afloop van het project betalen; ik zie echt niet voor me hoe een organisatie hiermee om moet gaan. “Eerst maar eens kijken hoe het gaat”, is de redenering die je dan van fondsen hoort. Andere fondsen zeggen: “Als we alles in één keer betalen, dan zien we nooit meer die financiële verantwoording”. Het getuigt allemaal niet van veel vertrouwen. Mijn ervaring is dat aanvragers begrijpen dat zij moeten verantwoorden en dat ook willen doen. We kunnen zonder twijfel in één keer het volledige bedrag uitkeren, zeker als het bedrag niet heel groot is. Fondsen kunnen een deel van het donatiebedrag ook achter de hand houden omdat het geld lang niet altijd volledig wordt besteed. Het bedrag dat de aanvrager overhoudt, de zogeheten vrijval, komt weer terug naar het fonds. Meestal worden deze eindafrekeningen tot op de cent gemaakt. Maar waarom mogen organisaties (kleine) bedragen die overblijven eigenlijk niet houden? Laat hen het geld gebruiken voor een ander project of in de spaarpot stoppen. Fondsen eisen bijna altijd dat een organisatie een eigen bijdrage levert aan een project, maar dat eigen vermogen komt niet uit de lucht vallen, dat moet toch ook op een bepaalde manier gecreëerd worden? Met de hulp van fondsen kunnen organisaties dat vet op de botten krijgen.
5. Een handtekening van de penningmeester Bij het behandelen van de aanvraag bestudeer je als fonds goed de begroting: is die reëel, kloppen de posten? Wanneer je dit aan de voorkant allemaal goed hebt gecheckt, is het dan nog nodig om na afloop tot op de euro te weten waaraan het donatiebedrag is uitgegeven? Ik vind van niet. Als we willen werken vanuit vertrouwen, dan zou een handtekening van een verantwoordelijk bestuurslid onder een eenvoudige bestedingsverklaring voldoende moeten zijn. Dus geen uitgebreide financiële verslagen, accountantsverklaringen of een bijgeleverde berg bonnetjes als bewijs. Eventueel kun je wel werken met steekproeven. Maar ben je dan niet bang dat er misbruik wordt gemaakt van het geld, is de vraag die ik vaak hoor in gesprekken over dit onderwerp. Ik kan volmondig antwoorden met: nee. Ik ben ervan overtuigd dat mensen dondersgoed aanvoelen dat ze zorgvuldig en eerlijk met het geld moeten omgaan. Er gaan weleens dingen mis, maar mijn ervaring is dat dit nagenoeg altijd komt door onhandigheid of onwetendheid, bijna nooit uit kwade zin. Wat dat betreft kunnen we onze tijd als fonds beter steken in het geven van een training boekhouden aan mensen die hier behoefte aan hebben dan aan het uitpluizen van bonnen.
6. Denk na over de mogelijkheden van exploitatiesteun Over het betalen van exploitatiekosten kunnen veel fondsen kort zijn: dat doen ze niet. Maar hoe moet een stichting dan ooit een kantoor huren of een leidinggevende aannemen? De redenatie om het niet te doen is logisch: je creëert als fonds een afhankelijkheidsrelatie met de aanvrager. Een organisatie kan in een situatie komen dat bijvoorbeeld de huur moet worden opgezegd of een directeur wordt ontslagen. Als fonds wil je daar geen verantwoordelijkheid voor dragen. Maar de consequentie is dat veel organisaties nu moeite hebben met het dekken van de exploitatiekosten. Voorheen hielp de overheid hier nog meer bij, maar die denkt tegenwoordig ook steeds meer in projecten. We zijn er als vermogensfondsen om organisaties te helpen, dan vind ik dat we ook dit onderdeel moeten oppakken en met elkaar moeten nadenken over de mogelijkheden voor exploitatiesteun.
Een opwaartse spiraal Een soepelere aanvraag- en verantwoordingsprocedure maakt niet alleen het werk van aanvragers makkelijker en prettiger, de fondsen zelf hebben er ook baat bij. Het terugschroeven van bureaucratische handelingen levert tijdwinst op voor fondsen. Dat is in principe bijzaak, maar het leuke is wel dat die extra tijd weer gestoken kan worden in waardevolle contacten, in gesprekken met aanvragers en bezoekjes aan projecten. Daarmee groeit de vertrouwensband tussen fonds en aanvrager en wordt de drang van een fonds om alles na te trekken en overal grip op te houden nog weer kleiner.
Sanne ten Bokkel Huinink is directeur van Fonds 1818, een vermogensfonds dat maatschappelijke projecten steunt in negentien gemeenten in Zuid-Holland, en bestuurslid van de FIN (Fondsen in Nederland), de branchevereniging van fondsen en foundations in de filantropie.
Tekst: Sanne de Maijer.